DE INWIJDING



Waren ze nou met zijn vieren of waren ze nou met z’n vijven?

Ik kan het me niet meer herinneren. Erg hoor als je één persoon over het hoofd ziet. Aanvankelijk had ik hen helemaal niet eens gezien, het leek alsof er helemaal niemand was, ik hoorde alleen mijn eigen hoge hakken op de tegels. Toch hadden zij mij niet over het hoofd gezien, ze hadden mij waarschijnlijk al zien lopen.  



Ik bevond me in de ruimte onder het hotel, naast de garage. Daar stonden vroeger de toiletten, maar nu nog maar een enkele. Eigenlijk had ik gewoon boven in het hotel naar de toilet moeten gaan, maar goed, ik bevond mij nu beneden.



Terwijl ik de deur achter mij dichttrok om weer terug te lopen naar boven, voelde ik opeens dat er iets niet klopte.



Er kwamen zomaar uit het niets een groep jongens tevoorschijn en liepen dreigend op mij af, ze waren groter en langer dan ik. Ze stonden plotseling in een kring om mij heen. Twee van hen hadden hun hand achter hun rug en ik kon wel raden wat daar in zat. Ze keken met begerige blikken naar mijn sieraden en mijn tas. De dreiging was griezelig voelbaar. Ik wist wat ze wilden en dat ze het zouden doen ook.



Je hoort wel eens dat tijd niet bestaat, de tijd stond ook even stil op dat moment.



Alle gelegenheid had ik om te zien hoe ze gekleed waren en wat voor een soort schoenen ze aan hadden, en dacht ik nog, nou die schoenen hoor je hier helemaal niet op deze tegelvloer... geen wonder dat ik ze niet heb horen aankomen en kijk nu, dacht ik verder, nu ben ik aan de beurt, ik kan geen kant uit, kan nergens heen vluchten, je leest en hoort het allemaal van anderen en nu was het mijn tijd en niemand zou mij hier beneden horen gillen, er was hier verder geen mens te zien.  



Had ik niet toch in mijzelf een waarschuwing gehoord? Ik wist toch dat ik niet naar beneden moest gaan? Ik wist toch dat daar verder niemand aanwezig was dat als er wat zou gebeuren er geen hulp voor mij zou zijn? Het wás toch arrogantie om daar niet naar te luisteren en toch was ik tegen die waarschuwing in gegaan, maar eigenwijs als ik was, er zat mij blijkbaar nog een stukje ego in de weg, had ik gedacht dat mij toch zeker wel niets meer zou overkomen? Vond ik niet van mezelf dat ik een hele grote positieve uitstraling had en wat je uitstraalt trek je aan vond ik, dus mij zou niets overkomen...  Dus, naar mij zelf luisteren, dat hoefde ík toch niet??



Hoe kon ik het hen kwalijk nemen? Hoe kon ik op hen kwaad worden? Kon ik daarom bang zijn? Hun dreiging kon ik voelen, maar daar waren zij toch niet schuldig aan hoe ik mij voelde? Zij hadden er toch niet mee te maken hoe ik er mee omging? Het speet me dat ik niet naar mezelf had geluisterd, en zag de valkuil die ik mezelf had gegraven, accepteerde alles wat er zou kunnen gebeuren maar dan ook alles en vergaf mezelf.



De ander is nooit schuldig ging het door me heen, een zin waar ik lang over had gedaan om hem te begrijpen....



Hoe kon ik hen kwalijk nemen dat deze overval helaas alles is wat zij weten van het leven, voor hen is dit blijkbaar de enige manier om het hoofd boven water te houden, wellicht zijn ze wanhopig, ze weten niet beter dan dit leven te leiden, ze hebben dit misschien meerdere malen gedaan, zijn ze daarom schuldig vroeg ik mij af, neen toch, waarschijnlijk heeft niemand hen over liefde voor je zelf en je medemensen verteld, hoe moeten ze het dan weten. En nu kwamen wij elkaar tegen....



 



Ze weten niet beter - ging het door mijn hoofd en ik kreeg een onnoemelijk liefdegevoel naar hen toe. Ik keek ze een voor een aan in die ogen en zag dat bij allen een diepe liefde ver verborgen zat, zij waren toch ook met elkaar, ze hielden toch ook van elkaar en daar stond ik gewoon maar van ze te houden gewoon om wat ze op dit speciale moment waren: mensen.



Niets overval, niets van dat alles, gewoon mensen met elkaar, niets meer en niets minder.



De grootste jongen, waarschijnlijk de leider, draaide onzeker met zijn handen door zijn haar en zocht naar iets om te zeggen en vroeg toen of ik wist waar de bar van het hotel was. Dát was het moment waarvan ik voelde dat de dreiging echt helemaal voorbij was en hield hem vriendelijk bij de arm en zei dat ze met mij naar boven konden lopen als zij dat wilden en dat ze met mij naar de bar konden gaan.



We liepen gezamenlijk naar binnen en ik ging gewoon weer verder met mijn leven en met het zakengesprek dat ik een paar minuten daarvoor afgebroken had.



Hoe het met hen afliep? Dat weet ik niet. Maar ik ben hen nog steeds diep dankbaar voor het grote inzicht dat zij mij boden.





Copyright 2001